Op zoek naar nieuwe goedkope krachten
De slavernij was afgeschaft in 1863, slaven mochten de plantages verlaten in 1873, en Surinaamse plantage-eigenaren waren koortsachtig op zoek naar nieuwe goedkope arbeiders voor op hun suiker-, koffie- en cacaoplantages. In Engelse koloniën maakte men in die tijd al gebruik van Brits-Indische contractarbeiders. Brits-Indiërs kregen in het huidige India een contract voorgelegd dat zij zouden tekenen voor een bepaalde periode. In ruil voor een vastgesteld loon, inwoning en transport zouden zij een geboorteland verruilen voor een baan op een plantage in een onbekend land voor een onbekende baas. Ook de Nederlandse plantage-eigenaren in Suriname wilden graag gebruik maken van deze goedkope arbeiders. In 1872 sloten de Nederlandse en de Engelse regering het zogenaamde 'Koelietractaat'.
Aan de werving van Brits-Indiërs kleefden voor de Nederlanders echter nogal wat nadelen. Een belangrijk nadeel was dat Nederland voor de aanvoer van goedkope arbeiders afhankelijk was van een buitenlandse mogendheid. Daarnaast bleven de arbeiders Britse onderdanen. Zij konden tegen beslissingen van de Nederlandse overheid in beroep gaan bij de Britse consul in Suriname. De werving in Brits-Indië en het transport van het huidige India naar Suriname moesten bovendien plaatsvinden volgens de relatief strenge Britse regelgeving. De Surinaamse planters pleitten voor werving van arbeiders op de Nederlandse kolonie in De Oost: Nederlands-Indië.